All posts by roos_dick

Kosteloos volgen van ontwikkeladvies

Sinds 1 augustus kunnen werkenden en werkzoekenden in Nederland kosteloos een ontwikkeladvies aanvragen bij een gekwalificeerd loopbaanadviseur. Een ontwikkeladvies geeft zicht op de mogelijkheden die er zijn op de arbeidsmarkt. Mensen kunnen zich met een ontwikkeladvies beter voorbereiden op een overstap naar ander werk.

Onderdeel van een ontwikkeladvies is een ontwikkelplan, waarin acties staan om beter voorbereid te zijn op de toekomst. Iedereen tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd kan gebruikmaken van deze mogelijkheid door zich aan te melden bij een loopbaanadviseur. De loopbaanadviseur vraagt subsidie aan en handelt de administratie af. Op www.hoewerktnederland.nl is meer informatie te vinden.

Met de mogelijkheid om kosteloos een ontwikkeladvies te volgen is het programma NL Leert Door van start gegaan. Dat programma helpt werkenden en werkzoekenden zich voor te bereiden op veranderingen op de arbeidsmarkt aan de hand van ontwikkeladviezen en online scholing.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 20-08-2020

Inschakeling professionele bijstand door advocaat onredelijk

Omdat een belastingaanslag niet werd betaald binnen de gestelde termijn, werd een aanmaning tot betaling aangemaakt. Daarbij werd een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Vervolgens werd een dwangbevel betekend. Daarbij werd € 53 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Naar aanleiding van het dwangbevel werd door de belanghebbende, advocaat van beroep, bezwaar gemaakt. In reactie op het bezwaarschrift deelde de gemeentelijke invorderingsambtenaar mee dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen. Uit coulance was de invorderingsambtenaar bereid de kosten van het dwangbevel af te boeken. Een kantoorgenoot van de belanghebbende stelde zich als gemachtigde voor de belanghebbende en verzocht om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De ambtenaar wees dat verzoek af.

In de procedure die daarop volgde, waren de rechtbank en Hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel dat de inschakeling van professionele bijstand voor het schrijven van een tweede brief, waarin het door de belanghebbende opgestelde bezwaarschrift inhoudelijk werd herhaald, niet redelijk was. Het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is terecht afgewezen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20205723, 19/01718 | 20-08-2020

Afgezonderd particulier vermogen

Bezittingen en schulden en opbrengsten en uitgaven van een afgezonderd particulier vermogen (APV) worden voor de inkomstenbelasting toegerekend aan de persoon, die dat vermogen heeft afgezonderd. Na het overlijden van deze persoon wordt het APV toegerekend aan zijn erfgenamen. Deze toerekening is van toepassing op ieder afgezonderd vermogen waarmee meer dan bijkomstig een particulier belang wordt beoogd, tenzij de afzondering van vermogen heeft plaatsgevonden tegen uitreiking van aandelen of daarmee vergelijkbare rechten. Het APV wordt toegerekend aan de begunstigden als niet kan worden vastgesteld wie het vermogen heeft afgezonderd.

De toerekening van de bezittingen en schulden van een APV geldt ook voor de erfbelasting. De toerekening aan de erfgenamen na het overlijden van een erflater geldt als een erfrechtelijke verkrijging.

In een procedure voor de rechtbank was in geschil of een aanslag erfbelasting juist was. Het twistpunt was of de bezittingen en schulden van een stichting terecht aan het vermogen van de erflaatster en dus aan de nalatenschap zijn toegerekend. De rechtbank stelde vast dat de stichting al langere tijd niet meer fungeerde als een sociaal belang behartigende instelling. Het bestuur van de stichting bestond hoofdzakelijk uit familieleden van de erflaatster. De familie had zo de zeggenschap over de bezittingen van de stichting. De stichting was eigenaar van vier panden, die tegen niet-marktconforme huurprijzen werden verhuurd aan familieleden van de erflaatster. Zij stond in privé borg voor de hypotheken van de stichting. Feitelijk was tot het overlijden sprake van vermogen van de erflaatster. De rechtbank was van oordeel dat het vermogen van de stichting aan de erflaatster moest worden toegerekend. Dat betekende dat de aanslag erfbelasting correct was vastgesteld.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20207103, AWB – 18 _ 3930 | 20-08-2020

Ontslag op staande voet vernietigd

Werkgever en werknemer kunnen de arbeidsovereenkomst met directe ingang opzeggen om een dringende reden. Deze dringende reden moet onverwijld worden meegedeeld aan de wederpartij. Voor de werkgever gelden als dringende redenen eigenschappen en gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van zodanige dringende redenen moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Tot die omstandigheden behoren de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt.

De kantonrechter heeft een ontslag op staande voet wegens het meenemen van een plastic tasje door een winkelmedewerker vernietigd. De werkgever hanteerde een zero-tolerancebeleid en voerde dat aan als reden voor het ontslag. Volgens de kantonrechter is dat geen dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het plastic tasje is een zogenaamd bagatel; een zaak van zeer geringe waarde. Het tasje heeft een verkoopwaarde van € 0,03. In het verleden kostten dergelijke tasjes niets. Om het gebruik van plastic tasjes te beperken moet daar tegenwoordig voor betaald worden. Van diefstal, verduistering of wederrechtelijke toe-eigening is geen sprake vanwege het gebrek aan waarde. De werkgever had volgens de kantonrechter een andere disciplinaire maatregel kunnen treffen die wel passend was.

Omdat de werknemer ter zitting heeft verklaard in het ontslag te berusten, stelde de kantonrechter vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de datum, waarop het ontslag op staande voet is gegeven, is geëindigd. De werkgever heeft ten onrechte de opzegtermijn niet in acht genomen. Dit betekende dat de werkgever een gefixeerde schadevergoeding aan de werknemer moest betalen. Verder moest de werkgever de transitievergoeding en een door de kantonrechter vastgestelde billijke vergoeding betalen aan de werknemer.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20203688, 8539694 | 13-08-2020

Toepassing innovatiebox

Een belastingplichtige kan gebruik maken van de innovatiebox als hij een immaterieel activum heeft voortgebracht waarvoor hem een octrooi is verleend of dat is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk (S&O), waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is afgegeven. De voordelen uit hoofde van het immateriële activum worden bij gebruikmaking van de innovatiebox tegen een beperkt tarief belast. Er dient een direct oorzakelijk verband te bestaan tussen de S&O-werkzaamheden en het voortgebrachte immaterieel activum. De kwalificerende S&O-werkzaamheden zijn slechts die werkzaamheden waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven.

Volgens de rechtbank kan een ondernemer die voor de jaren 2010 en 2011 over een S&O-verklaring beschikte, maar wiens S&O-uren na controle op nihil zijn gesteld, in beginsel geen aanspraak op toepassing van de innovatiebox maken. De werknemers van de ondernemer hebben in 2010 en 2011 geen werkzaamheden verricht die kwalificeren als S&O-werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven.

De ondernemer had met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten over toepassing van de innovatiebox. Partijen zijn overeengekomen dat de ondernemer in de aangiften vennootschapsbelasting 2010 tot en met 2015 de innovatiebox mocht toepassen. Volgens de tekst van de overeenkomst zijn partijen ervan uitgegaan dat de vastgelegde feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden. Deze vaststelling geldt ook voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Een belangrijke wijziging in het feitencomplex kon alleen met goedkeuring van beide partijen leiden tot wijziging van de overeenkomst.

Omdat door de ondernemer innovatieve werkzaamheden zijn verricht die hebben geleid tot een voor hem nieuwe machine voor een nieuw productieproces en de S&O-uren op nihil zijn gesteld vanwege een gebrekkige projectadministratie, is de rechtbank van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst, die geen voorwaarden bevat met betrekking tot de aanwezigheid van een S&O-verklaring of een minimaal aantal S&O-uren, niet zo zeer in strijd met de wettelijke regels is dat de ondernemer in redelijkheid niet op nakoming zou mogen rekenen. Daarmee had de ondernemer recht op toepassing van de innovatiebox.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20205448, HAA 19/2806 en 19/2807 | 13-08-2020

Ontbinding op verzoek situatief arbeidsongeschikte werkneemster

In de rechtspraak is geoordeeld dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in beginsel verplicht is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een slapend dienstverband onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. De verplichting van de werkgever om mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband geldt alleen geldt de werknemer door ziekte, die ten minste twee jaren heeft geduurd, niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten en terugkeer op de werkvloer niet binnen afzienbare tijd te verwachten is.

Een werkneemster, die situatief arbeidsongeschikt was, verzocht de kantonrechter om haar werkgever te veroordelen de arbeidsovereenkomst tussen partijen op te zeggen onder toekenning van een transitievergoeding. Volgens de werkneemster moet een geval van situatieve arbeidsongeschiktheid na de duur van de verplichte loondoorbetaling worden gelijkgesteld met een slapend dienstverband. Het UWV heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen aan de werkneemster, omdat zij niet meer ziek of arbeidsongeschikt was. De kantonrechter stelde vast dat geen sprake was van een slapend dienstverband, zodat de werkgever niet verplicht is om mee te werken aan beëindiging van het dienstverband en niet verplicht is om een transitievergoeding te betalen. De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat een situatie van situatieve arbeidsongeschiktheid moet worden gelijkgesteld aan een slapend dienstverband.

De arbeidsovereenkomst kan op verzoek van de werknemer worden ontbonden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.

De kantonrechter heeft het verzoek van de werkneemster om ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen. De werkneemster wenste kennelijk geen voortzetting van de arbeidsrelatie. Dat is een omstandigheid die meebrengt dat de arbeidsovereenkomst behoort te eindigen. De werkgever is niet veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20205545, 8244166 AO VERZ 19-110 | 13-08-2020

Conclusie A-G inzake uitzendregeling eigen woning

Vermogensbestanddelen van een particulier vallen in beginsel in box 3 van de inkomstenbelasting. Er geldt een uitzondering voor de eigen woning. Deze valt in box 1. De inkomsten uit de eigen woning bestaan uit een percentage van de WOZ-waarde van de woning, verminderd met aftrekbare kosten zoals de betaalde rente van de financiering van de woning. De Wet IB 2001 stelt als voorwaarde voor de kwalificatie als eigen woning dat de woning aan de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden als hoofdverblijf ter beschikking staat. Een woning behoudt de kwalificatie eigen woning tijdens een periode van leegstand als de woning in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande drie jaren een eigen woning was en de woning bestemd is voor verkoop. Op verzoek van een belastingplichtige kan een woning, die ten minste een jaar de eigen woning is geweest, maar die tijdelijk niet als hoofdverblijf dient, als eigen woning worden aangemerkt. Voor deze zogenaamde uitzendregeling gelden als voorwaarden dat de woning in die periode niet aan derden ter beschikking is gesteld en dat de belastingplichtige geen andere eigen woning heeft. De voorwaarde dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, houdt in dat de woning niet wordt verhuurd en dat niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Dit geldt voor elke vorm van terbeschikkingstelling aan derden en dus voor gedeelten van de woning, ongeacht de hoogte van de vergoeding. Wel is in de jurisprudentie toegestaan dat een kraakwacht in de woning verblijft, mits deze geen vergoeding betaalt voor het gebruik van de woning. Er geldt geen uitzondering voor (vrijgestelde) kamerverhuur. Op grond van een goedkeurend besluit kan de uitzendregeling worden toegepast als kinderen in de woning blijven wonen. De goedkeuring geldt zolang het gaat om kinderen jonger dan 27 jaar die direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden van de belastingplichtige behoorden. De kinderen mogen voor het gebruik van de woning geen huur betalen.

Wanneer niet aan de voorwaarden is voldaan, is geen sprake van een eigen woning. Dat betekent dat de woning en de daarop betrekking hebbende financieringsschuld van box 1 naar box 3 gaan. Het gevolg daarvan is dat de betaalde rente niet langer aftrekbaar is van het inkomen in box 1.

Bij de Hoge Raad is een procedure aanhangig over de uitzendregeling. Terwijl de belastingplichtige en zijn echtgenote in het buitenland woonden, keerde een dochter van het echtpaar na het afronden van haar studie als uitwonend student tijdelijk terug naar de woning van haar ouders. Volgens de Belastingdienst en het gerechtshof behoorde de dochter niet meer tot het huishouden van haar ouders. De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad (A-G) deelt deze opvatting. Ongeacht haar financiële afhankelijkheid moet iemand, die als uitwonend student haar studie heeft afgerond, worden gezien als maatschappelijk zelfstandig. Wie maatschappelijk zelfstandig is, vormt geen onderdeel van het huishouden van de ouder(s). Het feit dat de terugkeer van de dochter slechts tijdelijk was, onderstreept dat zij niet weer deel is gaan uitmaken van het huishouden van de ouders.

Het verschil tussen het gebruik van de woning door een niet tot het huishouden behorend kind en een kraakwacht is gelegen in de specifieke beheertaak van de kraakwacht met betrekking tot de woning. Het gebruik van de woning door een kraakwacht wordt toegerekend aan de woningeigenaar.

De conclusie van de A-G is dat de uitzendregeling niet van toepassing is in de situatie van de tijdelijk naar de ouderlijke woning teruggekeerde dochter.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2020704, 19/05223 | 13-08-2020

Initiatiefwetsvoorstel voorwaardelijke eindafrekening in dividendbelasting

Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel ingediend dat een voorwaardelijke eindafrekening in de dividendbelasting mogelijk moet maken. Het wetsvoorstel is gericht op de verplaatsing van in Nederland gevestigde hoofdkantoren van multinationals naar een land dat geen dividendbelasting kent of dat bij binnenkomst de aanwezige winstreserves aanmerkt als gestort kapitaal. Volgens de opsteller van het wetsvoorstel heeft Nederland een dividendbelastingclaim op alle aanwezige winstreserves van in Nederland gevestigde hoofdkantoren, ongeacht waar die winstreserves zijn ontstaan. In geval van:

  • een grensoverschrijdende zetelverplaatsing;
  • een grensoverschrijdende juridische fusie;
  • een grensoverschrijdende splitsing; of
  • een grensoverschrijdende aandelenfusie wordt een aanslag dividendbelasting opgelegd aan de uit Nederland vertrekkende vennootschap over de aanwezige winstreserves.

 

De eindafrekeningsverplichting is beperkt tot vennootschappen die deel uitmaken van een groep met een geconsolideerde netto-omzet van ten minste € 750 miljoen. Op verzoek van de vennootschap wordt uitstel van betaling verleend. Het uitstel wordt beëindigd voor zover na de grensoverschrijdende reorganisatie daadwerkelijk dividend wordt uitgekeerd. De voorgestelde eindafrekeningsverplichting heeft geen internationaal dubbele bronbelasting tot gevolg.

De vennootschap moet de verschuldigde dividendbelasting over de geconserveerde winstuitdeling in beginsel in één keer betalen. Voor zover het geconserveerde dividend wordt geacht te zijn uitgekeerd in deelnemingsverhoudingen is geen dividendbelasting verschuldigd. Als de vennootschap de verschuldigde dividendbelasting over de geconserveerde winstuitdeling in één keer betaalt, hebben de aandeelhouders geen recht op verrekening of teruggaaf van de dividendbelasting. Heeft de vennootschap om uitstel van betaling verzocht, dan bestaat recht op verrekening of teruggaaf voor zover het uitstel van betaling is beëindigd vanwege het daadwerkelijk uitkeren van dividend na de grensoverschrijdende reorganisatie.

Aanvullende maatregel ingeval van zetelverplaatsing

Als aanvullende maatregel wordt een vennootschap naar buitenlands recht die ten minste twee jaar in Nederland is gevestigd, na de zetelverplaatsing naar het buitenland nog tien jaar geacht in Nederland te zijn gevestigd voor toepassing van de Wet op de dividendbelasting. Dat is een uitbreiding van de vestigingsplaatsfictie zoals die nu geldt in de dividendbelasting voor naar Nederlands recht opgerichte vennootschappen. Deze vennootschappen worden geacht altijd in Nederland te zijn gevestigd.  

Belastingverdragen en EU-aspecten

De voorgestelde voorwaardelijke eindafrekeningsverplichting in de dividendbelasting levert volgens de indiener van het wetsvoorstel geen spanning op met door Nederland gesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting of met EU-wetgeving. 

Inwerkingtreding

De in het wetsvoorstel opgenomen conditionele eindafrekeningsverplichting en uitbreiding van de vestigingsplaatsfictie treden met terugwerkende kracht in werking tot en met 10 juli 2020. Dat is de datum waarop het wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer. De terugwerkende kracht is opgenomen om aankondigingseffecten te voorkomen.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 35 523 | 06-08-2020

Aanzegverplichting uit hoofde van arbeidsovereenkomst

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege, zonder dat opzegging is vereist. Wel dient de werkgever bij een arbeidsovereenkomst van zes maanden of langer uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer mee te delen of en onder welke voorwaarden hij voornemens is de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Voor een arbeidsovereenkomst voor kortere tijd dan zes maanden geldt geen wettelijke aanzegverplichting. Wel kan een dergelijke verplichting worden opgenomen in de arbeidsovereenkomst. De werkgever dient zich daar dan aan te houden. Doet hij dat niet, dan kan dat tot gevolg hebben dat de werkgever een vergoeding verschuldigd wordt aan de werknemer.

De kantonrechter vernietigde op verzoek van de werkneemster het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet. De als reden voor het ontslag aangevoerde gedraging van de werkneemster was volgens de kantonrechter niet ernstig genoeg om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De arbeidsovereenkomst had een duur van minder dan zes maanden maar bevatte wel een aanzegverplichting. Op het moment waarop de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigde, was de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst verstreken. De werkgever had zich niet aan de aanzegverplichting gehouden. De kantonrechter wees daarom de door de werkneemster verzochte aanzegvergoeding ter grootte van een maandsalaris toe. Daarnaast diende de werkgever het salaris door te betalen tot de overeengekomen einddatum van de arbeidsovereenkomst.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBROT20206407, 8284328 | 06-08-2020

Internetconsultatie subsidieregeling duurzame inzetbaarheid

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een concept van de tijdelijke subsidieregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden ter consultatie gepubliceerd.

De subsidieregeling vloeit voort uit de afspraken die zijn gemaakt in het pensioenakkoord. De regeling is bedoeld om maatwerkafspraken binnen de verschillende sectoren over duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden te faciliteren. Sociale partners in sectoren kunnen gezamenlijk subsidieaanvragen indienen voor het duurzaam inzetbaar houden van werkenden en het wegnemen van knelpunten bij het realiseren van regelingen die vrijgesteld zijn van de pseudo-eindheffing die geldt voor regelingen voor vervroegd uittreden. Bij de regelingen voor eerder uittreden kunnen knelpunten optreden, bijvoorbeeld omdat er binnen een sector relatief veel zwaar werk is of omdat er relatief veel kleinere werkgevers zijn die problemen hebben met de financiering van dergelijke regelingen. Het budget voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden bedraagt € 1 miljard. Daarvan is 75% bedoeld voor ondersteuning bij knelpunten rond eerder uittreden en 25% voor investeringen in duurzame inzetbaarheid.

Om de regelingen voor eerder stoppen met werken te bevorderen komt er van 2021 tot en met 2025 een tijdelijke fiscale drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding. De uitkeringen uit deze regelingen zijn vrijgesteld van de pseudo-eindheffing, voor zover ze niet uitkomen boven de drempel. Deze is gebaseerd op de netto-AOW. De uitkeringen mogen niet meer dan drie jaar voor de AOW-leeftijd ingaan. De regelingen kunnen voor individuele werknemers gelden of per sector voor specifieke groepen werknemers vanwege de zwaarte van het werk. Generieke regelingen vallen niet onder de vrijstelling.

In de periode van 2021 t/m 2025 zal vier keer een aanvraagtijdvak worden opengesteld voor de aanvraag van subsidie voor een activiteitenplan. Aanvragen kunnen worden ingediend door een samenwerkingsverband van werknemers- en werkgeversorganisaties op sector- of brancheniveau. Er wordt gestreefd naar één aanvraag per sector of branche.

Subsidie is ook mogelijk voor een sectoranalyse. Dat is een analyse van opgaven op het gebied van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden waar een sector voor staat in een periode van ten minste vijf jaar. Alle sectoren of branches kunnen een subsidieaanvraag indienen. Voor de sectoranalyse geldt een subsidiebedrag van € 20.000 per samenwerkingsverband. Op een subsidieaanvraag voor een sectoranalyse zal binnen zes weken worden beslist. Er wordt in totaal twee keer een aanvraagtijdvak opengesteld voor een subsidie voor een sectoranalyse.

Daarnaast wordt subsidie verleend voor activiteiten die zijn opgenomen in een integraal activiteitenplan dat is gebaseerd op een eerdere sectoranalyse. Een activiteitenplan bevat in elk geval een beschrijving van de aanpak, met doelstellingen, beoogde effecten en doelgroep van de activiteiten, een onderbouwde begroting, een beschrijving van de noodzaak van subsidiëring en een beschrijving van de voorwaarden waaronder de respectievelijke activiteiten worden uitgevoerd. Het aangevraagde subsidiebedrag voor een activiteitenplan bedraagt ten minste € 250.000 exclusief overhead.

Reacties kunnen worden gegeven tot 18 september 2020 op https://www.internetconsultatie.nl/subsidieregelingduurzameinzetbaarheid.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2020-0000096194 | 06-08-2020