All posts by roos_dick

Papier telt: vast contract zonder schriftelijke vastlegging kost werkgever geld

Een groothandelaar in voedingsmiddelen kreeg van de Belastingdienst een naheffingsaanslag premieheffing werknemersverzekeringen opgelegd. Bij een boekenonderzoek constateerde de Belastingdienst dat ten onrechte de lage AWf-premie (WW-premie) was toegepast op het loon van een van de werknemers, omdat een schriftelijke arbeidsovereenkomst ontbrak. Dit leidde tot een naheffingsaanslag plus een boete en belastingrente. De rechtbank moest oordelen of deze naheffing terecht was.

Standpunt van de werkgever

De werkgever vindt de naheffing onterecht. Hij wijst erop dat de werknemer al sinds 2009 in dienst was en dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was omgezet naar onbepaalde tijd. Een nieuwe schriftelijke overeenkomst was volgens hem niet nodig, omdat dit wettelijk al geregeld was. Ook had hij in 2019 een schriftelijke verklaring afgegeven waarin stond dat de werknemer een vast contract had. Het kan volgens hem niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om in een geval waarbij arbeidsrechtelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd toch de hoge WW-premie te heffen.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat voor de lage WW-premie sinds 2020 een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verplicht is. Deze moet in de loonadministratie worden bewaard. De werkgever heeft geen schriftelijke overeenkomst en ook de werkgeversverklaring uit 2019 voldoet niet, omdat deze alleen door de werkgever is ondertekend. De inspecteur wijst erop dat werkgevers tot 1 juli 2020 de tijd hebben gekregen om dit soort zaken in orde te brengen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de naheffing, boete en rente terecht zijn. De wetgever heeft het schriftelijk vastleggen van arbeidsovereenkomsten bewust opgenomen in de Wet arbeidsmarkt in balans om een goed controleerbaar systeem te creëren. Voor de lage AWf-premie is het niet genoeg dat een werknemer in de praktijk een vast contract heeft: er moet een schriftelijke overeenkomst zijn, die door beide partijen is ondertekend. De rechtbank vindt ook dat er geen sprake is van een pleitbaar standpunt of van afwezigheid van alle schuld, waardoor de boete in stand blijft.

Conclusie

Deze uitspraak maakt duidelijk dat de wetswijziging van 2020 grote financiële consequenties kan hebben. Het verschil tussen de lage en hoge WW-premie is 5%. Bij een werknemer met een jaarloon van € 30.000 betekent dit een extra premie van € 1.500 per jaar. Het is dus essentieel dat u voor alle werknemers met een vast contract beschikt over een door beide partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst. Heeft u dit niet op orde? Dan riskeert u naheffingen over meerdere jaren, plus boetes en rente.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB2025117, BRE 23/9532 | 08-01-2025

Kort kijken, hoog schatten: het hof fluit de inspecteur terug

Een belastingplichtige runt samen met een medevennoot een coffeeshop. Na waarnemingen ter plaatse (wtp's) heeft de Belastingdienst navorderingsaanslagen opgelegd omdat niet alle omzet was verantwoord. Zowel de rechtbank als het hof oordeelden dat de inspecteur te snel conclusies heeft getrokken uit een beperkt aantal waarnemingen. De rechtsvraag was: wanneer is sprake van een redelijke schatting?

Standpunt van de belastingplichtige

De belastingplichtige betwist dat het geringe  aantal waarnemingen representatief is voor zijn normale omzet. Hij wijst erop dat de Belastingdienst uit slechts zes wtp's in vier jaar van maximaal één of twee uur per keer vergaande conclusies trekt voor een bedrijf dat twaalf uur per dag open is. Volgens de belastingplichtige kan je uit zulke beperkte waarnemingen geen conclusies trekken voor een heel jaar.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur verdedigt zijn schatting door te wijzen op de klantentellingen tijdens de wtp's. Met gemiddeld 41 klanten per uur en een besteding van € 12,20 komt de uuromzet op € 500,20. Als je dit doorrekent naar een hele week met 12 openingsuren per dag, zou dit een weekomzet van ruim € 40.000 betekenen. De inspecteur vindt dit een redelijke berekening van de werkelijke omzet.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank veegt de schatting van tafel. De waarnemingen zijn te beperkt in aantal (zes keer in vier jaar) en duur (maximaal één uur per dag) om daar zulke vergaande conclusies uit te trekken. Ook kon één van de tellingen niet worden gebruikt omdat toen klanten werden 'afgevangen'. De inspecteur heeft volgens de rechtbank veel te weinig feitelijke gegevens verzameld om zijn schatting op te baseren.

Oordeel van het hof

Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank. Een redelijke schatting moet volgens het hof op voldoende waarnemingen zijn gebaseerd. De inspecteur gaat hier op twee punten de mist in. Ten eerste is het onverantwoord om uit één of twee tellingen per jaar van hooguit twee uur conclusies te trekken voor een heel jaar met 365 dagen en 12 openingsuren per dag. Ten tweede heeft de inspecteur niet onderbouwd waarom waarnemingen uit 2019 ook relevant zouden zijn voor 2015-2018. Het hof benadrukt dat het beperkte aantal waarnemingen een bewuste keuze was van de inspecteur zelf. Die keuze kan niet worden afgewenteld op de belastingplichtige. Voor een redelijke schatting had de inspecteur meer waarnemingen moeten doen, verspreid over langere periodes.

Conclusie

Deze uitspraak maakt duidelijk dat voor het schatten van verzwegen omzet meer nodig is dan enkele korte waarnemingen. De Belastingdienst moet zijn schatting baseren op voldoende feitelijke gegevens. Dit betekent in de praktijk dat de Belastingdienst meer en langere waarnemingen moet doen om tot een redelijke schatting te komen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2024:2342, BK-24/26 tot en met BK-24/29 | 10-12-2024

Gerechtshof corrigeert onredelijke schatting van inspecteur

Een ondernemer exploiteert huurrechten met betrekking tot panden. Dit houdt in dat hij panden huurt en deze vervolgens onderverhuurt. Daarnaast is hij betrokken bij het innen van huurpenningen en het beheer van de verhuurde woningen. Voor dit laatste heeft hij een mondelinge overeenkomst gesloten met een tussenpersoon, die namens hem de huurpenningen int en afdraagt, huurovereenkomsten opstelt en bemiddelt bij de exploitatie en het beheer van de panden.

De inspecteur van de Belastingdienst is van mening dat de tussenpersoon niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De aangegeven winst uit onderneming is aanzienlijk lager dan de werkelijke winst, gebaseerd op een theoretische winstberekening. Hij legt een navorderingsaanslag op, waarin hij de winst uit onderneming verhoogt. De berekening baseert hij op huurbetalingen en -ontvangsten via de bankrekening en ervan uitgaande dat een deel van de huurtransacties in contanten plaatsvindt. De inspecteur betwist de stelling van de tussenpersoon dat een deel van de inkomsten niet aan hem toerekenbaar is en dat er te weinig bedrijfskosten in aanmerking worden genomen.

In hoger beroep oordeelt Hof Den Haag dat de inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt van de winst uit onderneming. Het hof vindt het onredelijk dat de inspecteur geen rekening houdt met het aandeel van de ondernemer in de winst. De panden staan op zijn naam en er is een mondelinge overeenkomst met de tussenpersoon. Het hof stelt de winst uit onderneming in goede justitie vast en vermindert de navorderingsaanslag.

Bron: Gerechtshof Den Haag | ECLI:NL:GHDHA:2024:2332 Sun, 12 Jan 2025 00:00:00 +0100

Aangifte is impliciet verzoek om doorschuiven verkrijgingsprijs

Een zoon erft in 2011 de helft van de aandelen van een bv van zijn moeder. In de aangifte inkomstenbelasting van moeder over 2011 is destijds geen (fictief) vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang vermeld. Ook is er geen schriftelijk verzoek tot doorschuiven van de verkrijgingsprijs gedaan door de vertegenwoordiger van de moeder en de zoon.

In 2020 wordt de vennootschap ontbonden en vereffend. De zoon doet aangifte inkomstenbelasting en vermeldt als verkrijgingsprijs de helft van de waarde van de aandelen op het moment van overlijden van zijn moeder. De inspecteur wijkt hiervan af en stelt dat de verkrijgingsprijs van de moeder destijds is doorgeschoven naar de zoon.

De rechtbank oordeelt dat de aangifte inkomstenbelasting van de moeder over 2011 een impliciet verzoek om doorschuiven van de verkrijgingsprijs is. In deze aangifte is immers geen vervreemdingsvoordeel aangegeven. Omdat de zoon de aangifte van zijn moeder heeft ondertekend, geldt dat hij zowel namens zijn moeder als zichzelf om doorschuiven heeft verzocht.

De rechtbank verwerpt het argument van de zoon dat alle erfgenamen een schriftelijk verzoek om doorschuiving hadden moeten doen. De wet biedt iedere verkrijger afzonderlijk de mogelijkheid om te verzoeken om doorschuiven van de verkrijgingsprijs.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | ECLI:NL:RBZWB:2025:16 Mon, 06 Jan 2025 00:00:00 +0100

WOZ: Vergelijkingsobjecten uit andere dorpskern bruikbaar

Een woningeigenaar is het niet eens met de WOZ-waarde van zijn woning. De woningeigenaar vindt onder meer dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn, omdat die in een andere kern zijn gelegen. De heffingsambtenaar van de gemeente is het daar niet mee eens. Hij wijst erop dat het vinden van voldoende goed vergelijkbare referenties in een klein dorp niet mogelijk is. Om die reden heeft hij ook naar andere kernen van de gemeente gekeken. 

De rechtbank kan dat volgen en acht deze vergelijkingsobjecten, gelet op dit verder niet weersproken betoog van de heffingsambtenaar, voldoende vergelijkbaar met de woning.

Bron: Rechtbank Oost-Brabant | ECLI:NL:RBOBR:2024:4877 Mon, 07 Oct 2024 00:00:00 +0100

Muziekproductie ondanks fiscale winst geen bron van inkomen

Een belastingplichtige die elektronische muziek produceert, komt in conflict met de Belastingdienst over de aftrek van verliezen uit zijn muziekactiviteiten. De inspecteur stelt dat deze activiteiten niet als een bron van inkomen kwalificeren voor de inkomstenbelasting. Hij legt definitieve aanslagen op, waarbij hij de verliezen uit de muziekactiviteiten niet accepteert.

Bron van inkomen
Voor de kwalificatie als bron van inkomen moet aan drie voorwaarden worden voldaan: deelname aan het economisch verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de mogelijkheid om redelijkerwijs voordeel te verwachten. De Belastingdienst zit wat dat betreft in een riante positie. De inspecteur hoeft immers pas later te beslissen. Als er dan inmiddels winst is, zal de inspecteur niet moeilijk doen. Is er nog steeds verlies, dan moet worden beoordeeld of redelijkerwijs verwacht kan worden dat de activiteit in de toekomst positieve opbrengsten zal opleveren.

Standpunt van de muziekproducent 
De muziekproducent stelt dat zijn activiteiten wel degelijk een bron van inkomen vormen. Hij wijst op zijn professionele aanpak met logo's, websites en visitekaartjes. Ook stelt hij dat de investeringen die hij heeft gedaan voor hobbymatig gebruik geen nut hebben. Zo kan hij de licht- en geluidsapparatuur niet in zijn woning gebruiken vanwege de grootte van zijn appartement. Daarnaast wijst hij erop dat zijn resultaten volgens het businessplan verlopen en een stijgende lijn laten zien. Een periode van twee jaar is volgens hem te kort om te beoordelen of sprake is van een bron van inkomen in de creatieve sector.

Standpunt van de inspecteur
De inspecteur stelt dat de activiteiten geen bron van inkomen vormen, omdat redelijkerwijs geen voordeel kan worden verwacht. Hij wijst op de negatieve resultaten en stelt dat de latere kleine winsten alleen ontstaan door het gebruik van fiscale faciliteiten zoals willekeurige afschrijving. Bij een normale afschrijving zou in alle jaren verlies zijn geleden. Het businessplan is volgens hem te optimistisch. De werkelijke omzet is veel lager.

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een bron van inkomen. Zij baseert dit op de lage omzetten en het totale verlies over de periode 2015-2022. Voor de beoordeling moet volgens de rechtbank worden gekeken naar het bedrijfseconomische resultaat, zonder fiscale faciliteiten. Het businessplan biedt onvoldoende onderbouwing, omdat dit is gebaseerd op algemene markttrends zonder specifiek onderzoek naar de beoogde nichemarkt. De activiteiten worden daarom aangemerkt als inkomensbesteding en niet als inkomensverwerving.

Tip
Zorg voor een gedegen onderbouwing van de voordeelsverwachting, waar mogelijk met specifiek marktonderzoek. De Belastingdienst kijkt bij het beoordelen of sprake is van een bron van inkomen kritisch naar het bedrijfseconomische resultaat, los van fiscale faciliteiten. Tijdig handelen is cruciaal. De Belastingdienst heeft drie jaar de tijd om een definitieve aanslag op te leggen, te verlengen met eventueel verleend uitstel voor het doen van aangifte.
 

Bron: Rechtbank Noord-Holland | ECLI:NL:RBNHO:2024:7325 Wed, 06 Mar 2024 00:00:00 +0100

Kwijtschelding schuld ex-partner is belaste schenking

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep beoordeeld van een belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag schenkbelasting. De kern van het geschil betrof de kwijtschelding van een schuld door de ex-echtgenote van de belanghebbende, die door de inspecteur als een belastbare schenking wordt beschouwd.

De rechtbank oordeelt dat de kwijtschelding inderdaad als een schenking kwalificeert, omdat de ex-echtgenote de schuld uit vrijgevigheid heeft kwijtgescholden. De rechtbank acht aannemelijk dat de ex-echtgenote bewust de belanghebbende wilde bevoordelen en dat deze wil tot bevoordeling aanwezig was. De argumenten van de belanghebbende dat de kwijtschelding voortkwam uit een morele verplichting om de continuïteit van de onderneming te waarborgen, worden door de rechtbank verworpen. Er is onvoldoende bewijs geleverd dat er sprake was van een natuurlijke verbintenis die de kwijtschelding zou rechtvaardigen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | ECLI:NL:RBZWB:2024:8411 Mon, 09 Dec 2024 00:00:00 +0100

Te late aangifte erfbelasting leidt tot belastingrente

De rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat de inspecteur terecht belastingrente in rekening heeft gebracht bij een aanslag erfbelasting. Door meerdere sterfgevallen in de familie en een vergissing van de notaris is de aangifte erfbelasting enkele dagen te laat ingediend. De rechtbank oordeelt dat de wet geen ruimte biedt voor verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij het indienen van een aangifte erfbelasting. De wetgever heeft duidelijk bepaald dat de aangifte binnen acht maanden na het overlijden moet zijn ontvangen door de Belastingdienst om berekening van belastingrente te voorkomen.

De belanghebbende voerde nog aan dat de periode, waarover belastingrente is berekend, onredelijk lang was. De rechtbank wees dit argument af. De wetgever heeft expliciet bepaald dat de renteperiode aansluit bij de termijn van het invorderbaar worden van de aanslag.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | ECLI:NL:RBZWB:2024:8401 Mon, 09 Dec 2024 00:00:00 +0100

Modernisering van geschillenregeling en enquêteprocedure voor aandeelhouders

Aandeelhouders hebben soms geschillen over de gang van zaken binnen een vennootschap. Het recht moet dan voorzien in een snelle en efficiënte oplossing om de continuïteit van de vennootschap en de belangen van de werknemers te waarborgen. Om deze geschillen op te lossen bestaan twee procedures:  

  1. de geschillenregelingsprocedure; en  
  2. de enquêteprocedure.

De Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure heeft deze procedures per 1 januari 2025 gemoderniseerd.

De geschillenregelingsprocedure bepaalt dat aandeelhouders, die de vennootschap ernstig schaden, gedwongen kunnen worden uitgekocht door medeaandeelhouders. Aandeelhouders, van wie de belangen ernstig worden geschaad, hebben het recht om te worden uitgekocht. De nieuwe wet regelt dat de Ondernemingskamer van Hof Amsterdam deze procedures behandelt, wat een snelle en deskundige afronding waarborgt. Daarnaast breidt de wet de gronden uit waarop en aan wie de procedures kunnen worden toegewezen, wat de regeling laagdrempeliger maakt.

De enquêteprocedure stelt de Ondernemingskamer in staat om op verzoek van belanghebbenden, zoals aandeelhouders, maatregelen te treffen bij wanbeleid. Een nieuwe toegangseis voor kapitaalverschaffers van beursvennootschappen verduidelijkt de toegang tot een enquêteprocedure, naast de bestaande eisen.

Bron: Overig | wetswijziging | BWBR0049850 | 04-06-2024

‘Zachte landing’ in handhavingsplan arbeidsrelaties 2025

De Belastingdienst gaat vanaf 1 januari 2025 weer volledig handhaven bij organisaties die werken met mensen die volgens de wet eigenlijk in loondienst zijn. Over het kalenderjaar 2025 zullen geen boetes worden opgelegd. Dit geldt voor zowel verzuim- als vergrijpboetes. Organisaties kunnen eerst een waarschuwing van de Belastingdienst krijgen voordat er zogenaamde boekenonderzoeken (controles) worden ingesteld. Daarnaast worden alle goedgekeurde modelovereenkomsten automatisch verlengd tot en met 31 december 2029. Met deze maatregelen geeft de Belastingdienst uitvoering aan het verzoek van de Tweede Kamer voor een zachte landing bij de handhaving op schijnzelfstandigheid. Meer hierover is te lezen in het handhavingsplan arbeidsrelaties 2025.

De hervatting van de handhaving betekent dat de Belastingdienst naheffingsaanslagen loonheffingen kan opleggen als er binnen een organisatie sprake is van schijnzelfstandigheid, maar niet verder terug dan 1 januari 2025. Bij een bedrijfsbezoek vindt een gesprek plaats met de organisatie om zicht te krijgen op de inhuur van zelfstandigen en het mogelijke gebruik van schijnzelfstandigen. De Belastingdienst kan de organisatie erop wijzen dat het werken met schijnzelfstandigen voorkomen moet worden. De organisatie wordt dan gewaarschuwd en krijgt de mogelijkheid de bedrijfsvoering te verbeteren. Bij een volgend bezoek kan de Belastingdienst een boekenonderzoek instellen. Dit kan naheffingsaanslagen loonheffingen als gevolg hebben.

Bron: Belastingdienst | lh0021z51fd Wed, 18 Dec 2024 00:00:00 +0100